Sollicitatietips | Partnerwinkels

Algemene instructies voor waterdichting met bitumineuze dikke coatings en reactieve waterdichting


Algemene instructies voor waterdichting met bitumineuze dikke coatings en reactieve waterdichting

Regels en voorschriften die moeten worden nageleefd, contractuele informatie

Tijdens het aanbrengen moeten de voorschriften van DIN 18195 Waterdicht maken van gebouwen, deel 1 tot 10 altijd in acht worden genomen.

Verder moeten de "Richtlijn voor planning en uitvoering met kunststof gemodificeerde bitumen diklagen (KMB)", de "Richtlijn voor planning en uitvoering van het waterdicht maken van bouwdelen in contact met de grond met flexibele afdichtingsslurries" en het WTA-bulletin: "Waterdicht maken van bouwdelen in contact met de grond 4-6-05/D" in acht worden genomen.

Bij het afdichten van waterdoorlatende betonconstructies in het gebied van de constructie- en stootvoegen van prefab betonelementen moet de WU-richtlijn in acht worden genomen.

Hint:

Kunststofgemodificeerde bitumen diklagen (SMC) zijn niet opgenomen in DIN 18195 Bouwwaterdichtheid , deel 5 + 6, uitgave: 2000 - 08, voor de belastingsgevallen "niet-drukkend water - hoge belasting" en drukkend water ("grondwater") is weber.tec Superflex D 24 niet in DIN 18195 geregeld. Mengconstructies met waterondoorlatende betondelen en aansluitende gebouwafdichting (renovaties) zijn in DIN 18195 niet geregeld. De opdrachtgever moet uitdrukkelijk geïnformeerd worden over deze afwijking van DIN 18195. De aannemer moet een verslag van de inhoud van deze verklaring opstellen en dit om bewijstechnische redenen door de opdrachtgever laten ondertekenen.

De toelichting bij de contractuele overeenkomst Rili-KMB Status: november 2001, Bijlage 1, Paragraaf 1 (pagina 35) dient door opdrachtgever en opdrachtnemer in acht te worden genomen.

Dan moet, in overeenstemming met VOB, deel C van DIN 18 336, paragraaf 0.3, de waterdichting met de dikke coating worden overeengekomen in het bestek. Niet alle Weber dikke coatings hebben een AbP voor grondwaterverontreiniging. Zie de speciale opmerkingen op de productpagina's.

Belastinggevallen

Voordat de waterdichting wordt uitgevoerd, moet het belastingsgeval duidelijk worden bepaald in overeenstemming met DIN 18195.

A) Waterdicht maken tegen grondvocht/niet-accumulerend kwelwater - DIN 18195 - 4, Uitgave: 2000 - 08

Bij het afdichten van buitenmuuroppervlakken en vloerplaten tegen bodemvocht moeten de instructies uit DIN 18195 - 4, uitgave: 2000 - 08, in acht worden genomen. De spanningsgroep is aanwezig als het bouwterrein voldoende diep onder de funderingsbasis ligt en het opvulmateriaal bestaat uit zeer doorlatende grond zoals zand of grind. De stressgroep bodemvochtigheid/niet-staand kwelwater is ook aanwezig als drainage wordt uitgevoerd op minder doorlatende bodems volgens de specificaties van DIN 4095 "Drainage of Structural Systems". De dikke coating moet in minstens twee lagen op het gegronde oppervlak worden aangebracht. De droge laagdikte moet minstens 3 mm zijn.

B) Waterdicht maken tegen matige belasting door niet-drukkend water - DIN 18195 - 5, uitgave: 2000 - 08

Oppervlakken met gematigde belasting zijn balkons en soortgelijke oppervlakken in woongebouwen, evenals vloeren en wanden in natte ruimten in woongebouwen die rechtstreeks worden blootgesteld aan spatwater. De belasting door bv. regenwater, kwelwater of bedrijfswater mag geen of slechts een lichte hydrostatische druk uitoefenen op de waterdichting. Bij het waterdicht maken van matig belaste oppervlakken tegen niet-drukkend water moeten de specificaties van DIN 18195 - 5, uitgave: 2000 - 08, in acht worden genomen. Voor sterk belaste oppervlakken (bijv. ondergrondse garages), zie belastingsgeval D. De dikke coating, bijv. weber.tec Superflex 10, moet in minstens twee lagen worden aangebracht. De droge laagdikte moet minstens 3 mm zijn. Bij vullingen en randen extra weber.sys 981 inbedden voor de laatste arbeidsgang.

C) Waterdicht maken tegen opstijgend kwelwater DIN 18195 - 6, Uitgave: 2000 - 08

Voor het waterdicht maken van buitenkeldermuren en vloerplaten tegen insijpelend water moeten de specificaties van DIN 18195 - 6, uitgave: 2000 - 08, in acht worden genomen. De spanningsgroep van accumulerend kwelwater is aanwezig voor funderingsdieptes tot 3 m onder het maaiveld in bodems met een lage doorlatendheid, waar geen drainage volgens DIN 4095 aanwezig is. Het over vele jaren bepaalde ontwerpwaterniveau moet ten minste 300 mm onder de onderkant van de keldervloer liggen. De dikke coating moet in ten minste twee arbeidsgangen op het vooraf geprimerde oppervlak worden aangebracht. Voor de laatste bewerking moet weber.sys 981 worden ingewerkt om de laagdikte te controleren en vervolgens over het hele oppervlak worden geplamuurd. De minimale droge laagdikte moet 4 mm zijn.

D) Afdichting tegen drukkend water

(grondwater, dompeldiepte ≤ 3 m) De dikke coating wordt toegepast bij drukkend water (grondwater met dompeldiepte ≤ 3 m) en niet-drukkend water (hoge belasting), bijv. in ondergrondse garages, zoals in het geval van afdichting tegen ophopend kwelwater, zie belastingsgeval C.

Substraten en substraatvoorbereiding

Geschikte ondergronden zijn kalkzandsteen, baksteen, betonblok, beton, cellenbeton, gips en dekvloer, voor grondvocht/niet-accumulerend kwelwater, niet-drukkend water, accumulerend kwelwater en drukkend water.

In het geval van water onder druk moet gewapend beton voldoen aan DIN EN 206 en DIN 1045; voor ondergronden van gewapend beton moet een bewijs van scheurwijdtebeperking worden geleverd in overeenstemming met DIN 1045 met een berekende scheurwijdte W cal. = 0,25 mm.

In het geval van een vloerafdichting tegen opstijgend kwelwater of water onder druk (grondwater), wordt de afdichting aangebracht op de onderlaag, d.w.z. onder de vloerplaat. De onderlaag (min. B 25) moet aan de randen verstevigd worden.

De ondergrond moet vorstvrij, stevig, draagkrachtig, vlak, vrij van teerpek, nesten en gapende scheuren, richels en schadelijke vervuiling zijn. Randen moeten afgeschuind zijn en plinten moeten afgerond zijn. Aanbrengen kan op droge of licht vochtige maar absorberende ondergronden.
Vochtige ondergronden verlengen de droogtijd. Uitstekende mortelresten moeten worden afgeklopt en de randen van het banket moeten worden vrijgemaakt van bouwpuin en aarde. Cementpasta, mortelresten en andere hechtingsverminderende bestanddelen moeten volledig worden verwijderd met geschikte apparatuur, bijv. handheld diamantslijpmachines.

Open stootvoegen tot 5 mm breed moeten worden gesloten door te vullen en te schrapen met de dikke coating. Bij voegen > 5 mm breed, bijv. mortelzakken, open stootvoegen, opvullen met weber.tec 933. Bij een ondergrond met een poreuze structuur (bijv. beton of lichtbetonblokken) moet een gesloten oppervlak worden gecreëerd door een pleisterlaag van mortelgroep III aan te brengen voor de belastingsgevallen van accumulerend kwelwater en water onder druk. Na de voorbereiding van de ondergrond, het voorstrijken, de uitvoering van de detailpunten en de kras- en plamuurvulling over het volledige oppervlak worden uitgevoerd.

Testen/Documentatie

1. laagdiktecontrole

De laagdikte wordt in verse toestand gecontroleerd door materiaalverbruik en door het meten van de natte laagdikte. Door de aard van het werk kunnen schommelingen in de laagdikte bij het aanbrengen van het materiaal niet worden uitgesloten. De natte laagdikte wordt gemeten volgens DIN 18195 - 3, uitgave: 2000 - 08, op minimaal 20 punten per werkobject of per 100 m² op diagonaal verdeelde meetpunten.

2. doordrogen

Het doordrogen wordt destructief uitgevoerd op een referentiemonster door te snijden. Het referentiemonster bestaat uit het substraat dat aanwezig is op het object (bijv. metselwerkblok) en wordt opgeslagen in de bouwkuip.

3. documentatie

Voor waterdichting volgens DIN 18195 - 5 en 18195 - 6, uitgave: 2000 - 08, moeten de laagdiktecontroles en de doordroogtest gedocumenteerd worden volgens DIN 18195 - 3, uitgave: 2000 - 08.

Implementatiedetails

Afdichting onder muren

Als een bitumenbaan volgens DIN 18195 als horizontale waterdichting wordt gebruikt, moet deze aan de buitenkant vlak en aan de binnenkant ca. 10 cm buiten het metselwerk uitsteken. Als in afwijking van DIN 18195 de horizontale waterdichting uit een flexibele waterdichtingmassa moet bestaan, moet de flexibele waterdichtingmassa weber.tec Superflex D 2 na het uitharden van de funderingsplaat en vóór het metselen van de keldermuren onder alle buiten- en binnenkeldermuren worden aangebracht (uitsteeksel voor buitenkeldermuren ca. 10 cm aan de binnenkant, aan de buitenkant inclusief de volledige funderingsuitsteeksel en ca. 10 cm kopse kanten; voor binnenkeldermuren telkens 10 cm). Het aanbrengen gebeurt in twee arbeidsgangen volgens de kwastmethode. Verbruik: weber.tec Superflex D 2 ca. 2,5 kg/m².

Krasvuller

In het geval van poreuze, holle oppervlakken (vooral beton) en metselwerkblokken met een geprofileerd oppervlak, is een volledige krasvulling ook noodzakelijk om blaasvorming te voorkomen of om de ondergrond te egaliseren. De kraslaag moet voldoende droog zijn voordat de eigenlijke waterdichte laag wordt aangebracht, zodat deze niet wordt beschadigd door de daaropvolgende toepassing. Bij ongepleisterd metselwerk van grootformaat stenen moeten open stootvoegen tot een maximale voegbreedte van 5 mm worden gedicht met een vul- en krasvulling met dikke laag.

Gewrichten

Bouwkundige scheidingsvoegen worden duurzaam afgedicht met weber.tec Superflex B 240 eindstukband, weber.tec Superflex B 240 of B 400 afdichtingstape. Ze worden in het wandbereik in contact met de grond aan de voegranden met de dikke deklaag, in het bereik van vloervoegen op de vloerplaat (in het geval van water onder druk op de reinheidslaag onder de vloerplaat) met reactiehars weber.xerm 848 verlijmd. De bovenranden worden opgevuld met de dikke coating en later geïntegreerd in de oppervlakteafdichting.

Stootvoegen - WU-betonconstructies

(alleen als de bijbehorende testcertificaten van de algemene bouwinspectie beschikbaar zijn).
Na het voorstrijken worden de voegen van de prefab elementen en de overgang tussen de waterdichte vloerplaat en het prefab betonelement afgedicht met de dikke coating in een breedte van ca. 50 cm in twee arbeidsgangen met de weber.sys 982 folie (30 cm brede strook) in het midden verwerkt. Als alternatief kan weber.sys 981 worden gebruikt. De minimale droge laagdikte van de waterdichting is 4 mm. Bij de overgang van vloer naar wand moet de waterdichting ca. 15 cm naar beneden worden geleid tot aan het oppervlak van de waterdichte vloerplaat.
De testcertificaten van de algemene bouwinspectie voor de producten weber.tec Superflex 10/100 S, weber.tec 922, weber.tec Superflex D24 moeten in acht worden genomen.

Penetraties

Bij waterdichting volgens DIN 18195 - 4, uitgave: 2000 - 08, moet de waterdichting op de doorvoering worden aangebracht in de vorm van een koof of in combinatie met het Deitermann/Doyma leidingdoorvoersysteem 3101. In het geval van afdichting tegen niet-dringend water moet de aansluiting op de doorvoering worden gemaakt door de wapeningslaag van weber.sys 981 op te nemen op kleefflenzen of door middel van losse en vaste flensconstructies. Bij opstijgend kwelwater adviseren wij de inbouw van het Deitermann/Doyma buisdoorvoersysteem 3101 of afdichting door middel van los-vaste flensconstructies met de geprefabriceerde afdichtingsmanchet. De vlieslaminering van de afdichtingsmanchet moet in de afdichting worden opgenomen. Afdichting tegen grondwater mag uitsluitend worden uitgevoerd met losse en vaste flensconstructies.

Aansluitingen/aansluitingen

Spatwaterzones en plinten in het gebied van de latere bovenrand van de grond moeten tot ca. 30 cm onder het latere maaiveld met weber.tec Superflex D 2/D 24 worden bekleed. In het plintbereik moet de waterdichtingsmortel worden geëgaliseerd (normaal 300 mm boven het maaiveld) om voldoende aanpassing aan het terrein te garanderen. In de eindtoestand moet de waterdichting zich minstens 150 mm boven de grond bevinden. De overgang van de afdichtingsmelk naar de dikke laag moet ongeveer 20 cm overlappen. De dikke laag mag later niet zichtbaar zijn boven het grondoppervlak. Wanneer de oppervlakteafdichting in het wandbereik diklaag gecombineerd wordt met een waterdichte betonnen vloerplaat (vloerplaat gedimensioneerd en geconstrueerd volgens het "witte tank principe"), moet de verbinding met de waterdichte betonnen vloerplaat met speciale zorg gemaakt worden (zie hoofdstuk over voorbereiding van de ondergrond). 2-componenten Weber dikke coatings maken naadloze en voegloze overgangen mogelijk tussen de koofafdichting en de oppervlakteafdichting. De oppervlakteafdichting wordt uitgevoerd over de funderingsprojectie naar beneden toe, maar minstens 10 cm, voor watervaste betonnen vloerplaten 15 cm. Aansluiting op PVC: Ondergrond opruwen en koofachtige dikke coating aanbrengen.

Verbinding met metalen oppervlakken:

1. weber.tec Superflex D 2/D 24: non-ferrometalen aluminium, zink ontvetten met weber.sys 992, daarna bewerken met weber.tec 827 S en bestrooien met ovengedroogd kwartszand (0,7 tot 1,2 mm). Daarna volgen met reactieve kit.
Alle andere metalen worden na ontvetting direct met reactieve kit behandeld.

2. bitumen dikke coating: voorstrijken metweber.tec 902, na verdamping van de oplosmiddelen de KMB aanbrengen.

Filets

Bestaande mortelkoof moet een goede hechting hebben met de ondergrond. De koof in de vloer/wandaansluiting kan worden gemaakt van 2K bitumen dikke coatings, bijvoorbeeld weber.tec Superflex 10. Voor het vormen van de koof is de koofslee of een troffel het meest geschikt. De straal van de koof moet maximaal 2 cm zijn. De koof moet beschermd worden tegen vochtindringing van achteren. Als er achterwaartse vochtindringing of ongunstige droogomstandigheden te verwachten zijn in het gebied van de koof, moet de koof worden gemaakt van weber.tec 933 afdichtingsplamuur. Om de koof en de funderingsprojectie te beschermen, wordt aanbevolen om een koofelement op de funderingsprojectie te verlijmen nadat de waterdichting volledig is opgedroogd met de dikke coating.

Waterdichting op bestaande bitumineuze dikke coatings / bitumineuze verven

Bestaande bitumineuze dikke coatings of bitumineuze verven, bv. oude aflakken (koud aan te brengen), zijn geschikt als ondergrond. Ze moeten voldoende sterk zijn om een nieuwe bitumineuze dikke deklaag te kunnen dragen. Zachte bitumendikke deklagen, bijv. kationische bitumenemulsies en bitumenlatexlagen, en warme bitumensubstraten zijn niet geschikt als ondergrond. In de bovenste aansluitzone (spatbodem) en in de zone van de vloer/wandaansluiting moeten oude bitumenondergronden altijd worden verwijderd tot op de dragende, minerale ondergrond. Verwijder alle hechtingsverminderende en loszittende bestanddelen van bestaande, stevig hechtende bitumen diklagen/bitumenverven met een hogedrukreiniger. De oppervlakken met bestaande, vasthechtende bitumendikke deklagen / bitumineuze verven worden met de flexibele afdichtingsmest weber.tec Superflex D 2 of de reactieve afdichting weber.tec Superflex D 24 gekrast.

Oppervlakken waar de oude waterdichting volledig is verwijderd, bijv. bovenste wandafwerking (plint) of wand/vloer, moeten opnieuw worden gecoat met weber.tec Superflex D 2/D24 in twee lagen. De minerale ondergrond moet worden voorgestreken met weber.prim 801, de bitumenondergrond wordt direct gekrast. (Verbruik: weber.tec Superflex D 2/D 24 ca. 2,5 kg/m² in het wand-/vloerbereik, in het wandbereik ca. 0,7 kg/m²). Na het drogen wordt de nieuwe waterdichting in 2 lagen met KMB of weber.tec Superflex D 24 aangebracht - altijd met volledige weefselinweving.

Balkons/terrassen

Bij het waterdicht maken van balkons, terrassen en uitkragende platen moet de waterdichting langs de zijkanten naar de aansluitende bovenrand van de dekvloer worden geleid. Weber.sys 981 moet in vullingen en randen worden verwerkt. De spatwaterzone boven de dekvloer of ca. 15 cm onder de dekvloer (bij overlappingen) moet vooraf worden afgedicht met de flexibele afdichtingsmassa weber.tec Superflex D 2.

Nadat de waterdichte laag is opgedroogd, wordt een 2-laagse polyethyleenfilm aangebracht als beschermlaag en glijlaag.

Waterdichte bescherming / drainagelagen

De waterdichting bereikt haar uiteindelijke eigenschappen na volledige uitharding en droging. Pas dan kan de verlijming van de beschermende en isolerende panelen, de opvulling van de bouwput, de instelling van de grondwaterafvoer, enz. plaatsvinden.

Zorg ervoor dat de waterdichtingslaag niet kan worden belopen door regenwater. Ze mag ook niet onbeschermd blijven tijdens de winter. Er mag geen klei, puin of puin rechtstreeks op de verharde waterdichtingslaag worden gestort. Punt- en lineaire belastingen mogen niet voorkomen. Gegolfde platen en platen met een enkele laag met inkepingen zijn niet geschikt als bescherming van de backfill. Bij gebruik van EPS-beschermplaten als vulbescherming moeten verticale bewegingen van de platen worden voorkomen door bv. schuifvliezen of vulzand (niet klevend).

Bescherming wordt geboden door de weber.sys 983 drainagemat. weber.sys 983 is geschikt als beschermlaag voor alle belastingsgevallen. Als drainage volgens DIN 4095 vereist is om het belastingsgeval van niet-ophopend kwelwater in bodems met lage doorlatendheid te verzekeren, kan weber.sys 983 ook als verticale afvoer worden gebruikt. Als alternatief adviseren wij de geëxtrudeerde polystyreenhardschuimplaten. De perimeterplaten worden verwerkt zoals hieronder beschreven onder "Perimeterisolatie".

Perimeter isolatie

Thermische isolatie in de keldervloer en de kelderbuitenmuur mag alleen worden uitgevoerd met isolatiemateriaal dat ongevoelig is voor alle belastingen die kunnen optreden bij perimeterisolatie. Geëxtrudeerde platen zijn drukbestendig, bestand tegen mechanische belasting, vocht en humuszuur. In het vloeroppervlak worden Roofmate SL-A isolatieplaten bijvoorbeeld verlijmd op de schone laag (bijv. B 15, 10 cm dik) met de dikke coating in vlekken of over het hele oppervlak. In het wandgedeelte worden geëxtrudeerde polystyreenhardschuimplaten van het type Roofmate SLA met de dikke coating op de grondig gedroogde waterdichting gelijmd. Afhankelijk van de grootte van de platen worden 6 tot 8 lijmpunten ter grootte van een handpalm gelijkmatig over de achterkant van elke plaat verdeeld en worden de platen in een schuine of verticale positie op de afdichtingslaag gelijmd. Zorg ervoor dat de platen stevig op het vulelement staan bij de uitsteek van de fundering.

Voor de puntverlijming van isolatieplaten zoals hierboven beschreven, is ongeveer 2 l/m² dikke coating nodig. Als Roofmate SL-A wordt gebruikt in gebieden met ophopend kwelwater of drukkend water, moet het over het hele oppervlak worden verlijmd met een 2 K dikke coating. De laterale paneelranden moeten worden beschermd tegen binnendringend water door ze rondom te vullen met de dikke coating.

In de plint worden Styrofoam* IB isolatieplaten (1250 x 600 mm) in liggend formaat (600 mm hoog) met dikke coating gepuntverlijmd. De isolatieplaten worden vervolgens boven de grond extra bevestigd met kunststof deuvels. Daarna volgt een coating van weber.xerm 851 met toevoeging van weber.sys 981. Een minerale, kunststofgemodificeerde pleister dient als eindlaag.

Verdere opmerkingen

Verdere planningsdocumenten zijn de gedetailleerde schetsen en de voorbeeldprestatiespecificaties van Weber. Voor extensieve en intensieve groendaken moet een bitumenbestendige beschermlaag tegen wortelgroei worden aangebracht in overeenstemming met de "Richtlijnen voor platte daken" van de Centrale Vereniging van de Duitse Dakbedekkingsbranche.

Dikke coatings zijn niet compatibel met non-ferrometalen zoals aluminium en zink. De correcte en dus succesvolle toepassing van onze producten is niet onderworpen aan onze controle. Er kan daarom alleen garantie worden gegeven op de kwaliteit van onze producten in het kader van onze verkoop- en leveringsvoorwaarden, maar niet op een succesvolle verwerking.

Maatregelen ter bescherming van ongevallen en gezondheid die voortvloeien uit het veiligheidsinformatieblad en de etikettering moeten in acht worden genomen.

We behouden ons het recht voor om wijzigingen aan te brengen die technische vooruitgang vertegenwoordigen. Informatie die door onze medewerkers wordt verstrekt en die buiten de reikwijdte van dit document valt, moet schriftelijk worden bevestigd. Eventuele industriële eigendomsrechten en bestaande wetten en voorschriften, bijvoorbeeld met betrekking tot ongevallen- en gezondheidsbescherming, moeten door de ontvanger van ons product op eigen verantwoordelijkheid worden nageleefd.

Droge laagdiktes volgens belastingsgeval

De laagdikte en het verbruik zijn afhankelijk van het type blootstelling aan water:

Droge laagdiktes volgens belastingsgeval

De vermelde verbruikshoeveelheden kunnen met ongeveer 1 tot 1,5 l/m² toenemen door de bewerking.
Met de verbruikshoeveelheden voor krasvulling moet apart rekening worden gehouden.